De boer is de kanarie in de kolenmijn

Als er één sector is die de vinger aan de pols van de klimaatverandering heeft, dan is het wel de landbouw. Een mislukte oogst is elke keer weer ‘een klein, persoonlijk drama’. Dit schrijft Tine Hens in het Vlaamse blad MO, Mondiaal Nieuws, 15 juni 2016. Hier een verkorte versie van Jacques van Nederpelt.

Een boer huilt niet. Nooit. Zelf beweerde hij dat het door de felle westenwind kwam, maar toen hij na de zoveelste stortbui in gummilaarzen door de modderbrij ploeterde, sprongen de tranen hem in de ogen. Officieel mag het dan komkommertijd zijn, de komkommeroogst zal schraal en mager zijn dit jaar. Net zoals de oogst van aardappelen, wortelen, selder, uien en graangewassen. Allemaal zijn ze verrot en verzopen, hun wortels versmacht in de waterspiegel. ‘Het is een ramp waar niemand wakker van ligt.’ Het is een ramp waarvan de slachtoffers onzichtbaar blijven.

Een mislukte oogst wordt pas nieuws als er werkelijk niets anders te melden valt. Op het radiojournaal van tien uur had een boer nog even mogen uitleggen wat zo’n dramatische oogst betekent. Onzekerheid. Inkomensverlies. Nee, officiële cijfers had hij daar niet over. ‘Wat zaag en klaag je dan’, hoorde je de reporter onhoorbaar zuchten. Het was een vraag waar de boer op zijn veld ook mee worstelde. Hij haalde een schrift uit zijn vestzak. Zijn weerschrift, noemde hij het.

De uitzondering, zo leerde zijn dagboek had het van de regel overgenomen. Ze waren in het rood omcirkeld, de jaren waarin het veld blank had gestaan, waarin de gerst in de knop verdord was of waarin hij de aardappelen als stenen knikkers uit de grond had gehaald: 2002, 2005, 2006, 2011, 2013 en 2015. Er viel nog nauwelijks een normaal jaar te bespeuren. ‘2016 Kan er ook wel bij’, zei hij.

‘Als onze oog mislukt, dan hoort u te schrikken’, schreef een Nederlandse boer eind juni in het NRC Handelsblad. ‘Onze sector is de kanarie in de koolmijn. Onze dood is het alarm voor een ongezond klimaat’, schreef hij. ‘Is dat nu een teken van beschaving, dat we niet wakker liggen van onze eigen voedselcrisis?’ Of is dat de oerdefinitie van wereldvreemdheid en gebrek aan realiteitszin?’

Hij merkte dat telkens hij erover begon, er een scherm van verveling over het gezicht van zijn gesprekpartner neerdaalde. Alsof die wel wist waar hij het over had, maar zich toch niet kon voorstellen dat het iets met zijn leven te maken had. Alsof ook zonder grond en boeren de boontjes, perziken en tomaten tot in de plastic kisten in de supermarkt zouden vliegen.

Om twaalf uur was de mislukte oogst al geen nieuws meer, het fileleed had het boerenleed weggedrukt. Ze waren langer dan ooit, in tijd en in afstand. Het land slibde dicht. De wegen zaten vol. Het was een drama dat veel mensen aanbelangde. ‘Er moet iets gebeuren’, klonk het ernstig en gejaagd op de radio. ‘Zo kan het niet langer. We rijden onszelf vast.’

Het lijken twee aparte werelden. Die van de mislukte oogst en die van het fileleed. Maar niet als je de inhoud van de vrachtwagens in die files analyseert. Wat hier geoogst wordt, wordt naar daar getransporteerd; wat daar groeit, wordt naar hier vervoerd. Als de oogst op de velden mislukt, dan wordt er elders meer voedsel verscheept. De som van al die uitwisseling is meer files op de weg. Meer transport. Meer uitstoot van broeikasgassen. Het is de feedbackloop van de globalisering.

Verleden jaar was hij op reis geweest, zei hij. Vakantie zou hij het niet noemen. Het was een tocht die hij moest maken om verder te kunnen gaan. Hij trok naar het Franse dorpje Saint-Anne D’Auray. Daar staan zeshonderd witte kruisen. Eén voor iedere boer die jaarlijks in Frankrijk zelfmoord pleegt. ‘Hier gebeurt het ook’, zei hij. ‘Het is de boerenplaag. Net als kanariepietjes in de kolenmijn blazen ze in stilte hun laatste adem uit.’