Na de ‘landbouw’ publicatie van het IPCC in juli nu zeker relevant: hoe krijgen we voor elkaar dat er meer geld gaat naar de agroecologische landbouw, die beter is voor de bodem (meer organische stof = minder CO2 uitstoot) en de biodiversiteit? Both Ends bracht er op 10 juli een publicatie over uit: Unlocking Public finance for Agroecology.
Na een inleiding over het kruispunt waarop de landbouw zich nu bevindt en de noodzaak van verandering, volgen 8 ‘case-studies’: voorbeelden uit alle werelddelen van verschillende vormen van agroecologie die voor regeneratie van de natuur en de biodiversiteit zorgen én de bewoners ter plekke een inkomen bezorgen.
Both Ends beschrijft 8 voorbeelden waarvan wij er enkele noemen:
In Bolivia is de grootschalige productie van soja, sorghum en suikerriet flink toegenomen; soja is verdubbeld sinds 2000 en beslaat nu 36% van de landbouwbodems. Het heeft geleid tot veel ontbossing, terwijl Bolivia een van de landen is met de grootste soortenrijkdom. Het gebruik van pesticiden is in die periode vervijfvoudigd maar de opbrengst is niet toegenomen. Dat alles ten koste van de voedselproductie, zodat er nu veel geïmporteerd wordt. De Boliviaanse organisatie Probioma, gesteund door o.a. Both Ends (soja-coalitie), verspreidt kennis over biologische onkruidbeheersing d.m.v. een fungus (zwam) en organische bemesting, en heeft daarvoor 12 jaar geleden een laboratorium opgericht dat dergelijke producten ontwikkelt. Er worden al 500.000 hectares en meer dan 60 teelten mee bereikt. Ze werken ook aan herstel van de bodems, bosaanplant en voorlichting, en er is een agro-ecologisch label ontwikkeld. Veel plattelandsgemeentes gaan nu al uit van agro-ecologische principes. Probioma heeft veel micro-organismes en inheemse zaden in voorraad en werkt ook in internationaal verband.
In Iran zijn veel kleine boeren die op minder dan 5 ha heel droog land werken en geen toegang hebben tot landbouwonderzoek. Daar wordt nu hard gewerkt aan diversifiëring door gebruik van oude variëteiten die door enkele boeren in een regen-gebied en andere in een irrigatie-gebied verder ontwikkeld zijn. Het EPPB programma (Evolutionary Participatory Plant Breeding : verschillende oude rassen die verder ontwikkeld worden door kleine boeren zelf) heeft geleid tot minder onkruid en ziektes, en minder gebruik van bestrijdingsmiddelen en een grotere opbrengst. Het wordt ook in buurlanden verder ontwikkeld.
In Sri Lanka Is RRI (Rainforest Rescue International) al 16 jaar bezig met programma’s gericht op herstel van het ecosysteem en biologische landbouw. Ze werken veel samen weduwen in een bepaald district. Ontbossing (voor thee, palmolie) is een groot probleem. Veel planten- en diersoorten verdwijnen. Het is een moeilijk klimaat voor landbouw: 4 maanden regen (vaak overstromingen) de rest van het jaar warm en droog. Men werkt met de ‘analoge bosbouw’ methode: eerst een evaluatie van de oorspronkelijke landbouw daar. De ontbrekende schakels in kaaart brengen tussen het oorspronkelijke bos en de huidige structuur ,om te zien welke schakels ontbreken. Dan een ecologische evaluatie: bodemkwaliteit, biodiversiteit en structuur van het ecosysteem. Dan worden plattegronden getekend en plannen gemaakt voor bodemverbetering, aanplant etc., van laag (eenjarigen zoals graan, bonen, pompoenen) naar hoger (koffie, fruit) en nog hoger, naar een ecosysteem dat vergelijkbaar is met een natuurlijk bos. Met als resultaat een grote verscheidenheid aan soorten, ook medicinale planten, zodat de vrouwen meer te bieden hebben. Sommige producten worden ook gezamenlijk verwerkt en verkocht.
Zo staan er in het stuk ook voorbeelden uit India, Brazilië, India, Kenya en Senegal. In Engeland wordt een coöperatieve biologische ‘samenoogsttuin’ ten voorbeeld gesteld. De producten gaan naar leden en naar restaurants.
Hoe kunnen deze ontwikkelingen gestimuleerd worden?
De landbouw zou een katalysator kunnen zijn voor duurzame ontwikkeling. Ondanks de toegenomen belangstelling na de voedselcrises van 2007-8 is er niet meer geld vrijgekomen voor de agroecologische ontwikkelingen aan de basis. Er zijn wel gunstige ontwikkelingen: de FAO overweegt de agroecologie als sleutel-benadering te nemen, en de Franse en Canadese en Zwitserse regeringen hebben zich ervoor uitgesproken. De Senegalese president Macky Sall heeft onlangs aangekondigd dat Senegal het land gaat voorbereiden op een agro-ecologische transitie. Maar dat zijn nog uitzonderingen. Van het Green Climate Fund (ingesteld door het UNFCCC = deel van de UN Framework Convention on Climate Change, 1994) gaat bijvoorbeeld slechts 12% van het geld naar projecten die op de eerste plaats landbouw betreffen; het meeste geld gaat naar projecten om de energievoorziening en de industrie te verbeteren. En van die 12% voor de landbouw gaat maar een derde naar Zuid Azië en Sub-Sahara Afrika, waar de meeste kleine boeren en bosbewoners wonen. En het minimum bedrag dat aan een project uit het Green Climate fund besteed wordt is 50 miljoen dollar, dat is veel teveel voor de plaatselijke organisaties die lokale boeren het best kunnen bereiken. Als het beleid zou worden aangepast zou het Green Climate fund een belangrijk instrument kunnen worden voor aanpassing van de landbouw aan de klimaatverandering
Daarom doet Both ends een aantal aanbevelingen:
REGERINGEN: denk eens ‘out of the box’ en sta open voor nieuwe benaderingen zoals agro-ecologie! Erken wat een nadelige bij-effecten (‘negative externalities’) van de huidige landbouw door de agroecologie worden verminderd of opgeheven. Zet nieuwe innovatieve initiatieven op om agro-ecologische praktijken en distributie te stimuleren, ook in onderzoek en landbouwvoorlichting. Rechtstreekse betalingen aan boeren door de EU zouden eerder aan milieu- en klimaatvriendelijke bedrijven ter beschikking moeten worden gesteld dan aan de grootste bedrijven; kleinschalige agro-ecologische bedrijven en de opleving van het platteland zouden bevorderd moeten worden.
INTERNATIONAL SAMENWERKING:
Waardeer de systeembenadering die met agroecologie gepaard gaat: herstel van het landbouwsysteem om verschillende ontwikkelingsdoelen te halen. Waardeer dat het meestal gemeenschaps-projecten zijn. Kijk eens naar de positieve voorbeelden die ontwikkelingsorganisaties kunnen laten zien, en steun de landbouw en zulke innovatieve benaderingen langdurig, niet met kortlopende projecten.
GROTE FINANCIËLE INSTELLINGEN:
Erken de agroecologie als een effectieve benadering van aanpassing aan en tegengaan van de klimaatverandering. Bouw voort op de bestaande projecten die minstens enkele aspecten van de agroecologie waarmaken. Breng gemeenschapsprojecten bij elkaar en stel ze ten voorbeeld. Neem niet alleen besluiten betreffende de kwetsbaarheid van de landbouw maar voer ze ook uit! Het Green Climate Fund zou bijvoorbeeld toegankelijker moeten worden, zij zouden de verdeling van fondsen en besluitvorming kunnen overlaten aan nationale en lokale organsaties, het zogenaamde ‘subsidiariteits’-principe. Er zijn al prima ‘small grants funds’ die een brugfunctie kunnen vervullen tussen de grote financiële instellingen en degenen ‘aan de basis ‘die agroecologie in praktijk brengen.
p.s. hier wordt agroecologie gepropageerd, Er gaan ook stemmen op voor andersoortige veranderingen: ‘climate-smart agriculture’. Klinkt goed, maar rondom dat begrip dat in 2009 gelanceerd werd in de FAO, wordt niet beschreven hoe dat zou moeten worden bereikt en welke rol kleine boeren daarin spelen. Groepen zoals de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) worden gedomineerd door de reuzen uit de agribusiness zoals Yara International en Syngenta en hun lobby-organisaties. Andere grote bedrijven zijn betrokken bij andere lobby groepen voor climate smart agriculture. Eigenlijk wordt door deze groepen een klimaatvriendelijke versie van ‘business as usual’ gepropageerd. Het is onwaarschijnlijk dat de stem van kleinschalige boeren gehoord wordt als ‘climate-smart’ projecten worden uitgevoerd door multinationale en op de export gerichte grote bedrijven.
Bovenstaande passages zijn overgenomen uit Unlocking Public finance for Agroecology. van Both Ends. Both ends gaat hiervoor ook pleitenophet ministerie.