Dappere Vlaamse poging om de hele voedselketen te verduurzamen (boekbespreking)

Een dappere poging, dat boek ‘Save the FOODTURE’ van Saartje Boutsen en Gert Engelen van de organisatie ‘Vredeseilanden’ uit Leuven. Zij vinden dat de veranderingen ‘van onderop’ – zoals csa’s (community supported agriculture: meedenken en/of -werken met de boer), boeren-verkoopcoöperaties, groenteclubs, voedselcollectieven, stadslandbouw etc.-  te klein blijven en te langzaam gaan voor de klimaatverandering en de grondstoffenschaarste die zich al aandienen. Er moet op grotere schaal meer veranderen: meer meters maken door de ‘mainstream’ voedselvoorziening te verduurzamen, en wel door in gesprek te gaan met supermarkten en de voedselindustrie, en door voorbeelden te geven van wat overheden en consumenten (zouden kunnen) doen.

Aan elk van die verschillende sectoren en ook aan de boeren wordt een hoofdstuk gewijd.

Onder supermarkten en voedingsindustrie zijn enquetes gehouden waaruit een rooskleurig beeld ontstaat van goede bedoelingen  en experimenten in duurzaamheid met bijvoorbeeld palmolie, vis en bananen. (Let wel de bedrijven zelf zijn hier aan het woord. En over ‘duurzaam gecertificeerde palmolie of soja’ is ook het laatste woord nog niet gezegd.). Vooral de Belgische keten Colruyt probeert via het BSCI  van het ene na het andere artikel de herkomst te traceren en te verduurzamen. (BSCI = business Social Compliance Initiative, een soort Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zeg maar)

De voedingsindustrie is de grootste industriële sector van België, maar de winstmarges brokkelen nu af (van 4.2% in 2009 tot 2.7% in 2012): de bedrijven verliezen macht aan de grote supermarktketens en inkooporganisaties.  Er zijn al twee duurzaamheidsonderzoeken gedaan  door de sector zelf omdat men ervan overtuigd is dat achterblijven op het terrein van duurzaamheid geen optie is. Maar na onderzoeken komt het aan op samen stappen zetten, en dat gebeurt nog weinig vanwege de concurrentie op de prijs. Vredeseilanden stuurde een vragenlijst rond maar slechts 30 bedrijven van de 550 beantwoordden de vragen. Er zijn er onder die 30 al wel met ecologische doelstellingen en specifieke programma’s op het terrein van duurzaamheid, maar het aspect van de inkomenspositie van de boer wordt daarin nog niet meegenomen.

Het hoofdstuk over de boer velt enerzijds een hard oordeel ‘‘…ze hoeven niet méér in de watten te worden gelegd dan andere actoren. Ze kunnen evenzeer op zoek gaan naar nieuwe businessmodellen, samenwerking in de keten, inspelen op de huidige trends…..’Maar vooral uit woorden van de boeren zelf blijkt de kritieke inkomensstituatie. Er is wel een ketenoverleg tot stand gekomen waarin een gedragscode is afgesproken die ook stelt dat de winstgevendheid voor alle schakels in de keten (ook voor de boeren dus) voldoende moet zijn, maar Peter van Bossuyt van de Boerenbond (Vlaamse LTO) signaleert terecht: ‘Deze code valt of staat met de afdwingbaarheid van de afspraken.’

En dat is een groot euvel in het boek:

Ten eerste wordt er gesignaleerd dat de boer aan het kortste eind trekt, maar hoe de verhoudingen precies liggen wordt niet inzichtelijk gemaakt.

Die duidelijkheid werd wel geboden in een Nederlands Tweede Kamer Overleg in 2013. Lees wat  Dirk Jan. Schoonemean, voorzitter Nederlandse Melkveehouders Vakbond, schrijft in het ledenblad maart 2013, gebaseerd op onderzoek door het LEI, Wageningen):

Voor de zuivel geldt dat de winst-verdeling tussen 2000 en 2009 als volgt was:

De toeleveranciers kregen daarvan ongeveer 14% ,  de boer slechts 0,2% , de (zuivel)verwerkers ongeveer 18% en de retail ongeveer 24%. Wat een verschil!

Ten tweede wordt in het boek teveel gerekend op een vrijwillige ‘bekering’ van de supermarkten en de voedingsindustrie. Maar zullen zij ooit hun winstmarges vrijwillig verlagen ten gunste van de boer en van de duurzaamheid? Dat lijkt wel zeer  onwaarschijnlijk!

Maar het is wel de inzet van het boek. De schrijvers hebben ‘keukentafelgesprekken’ georganiseerd met alle betrokkenen om tot verdere afspraken te komen. Agenda: Hoe de keuze van de consument te beïnvloeden. Verduurzaming van de eigen huismerken,liefst voor dezelfde consumentenprijs.  Afspraken over duurzaamheidscriteria in het aankoopbeleid. Stimulering door de overheid, en ontwikkeling van een degelijk wetgevend kader. Etc.

Wat dat laatste betreft: er wordt gesignaleerd dat de Belgische overheid nog maar weinig stappen onderneemt naar stimulering van duurzame voeding en een goed inkomen voor de boer. Daar komt in België nog het probleem bij van de vele overheden: landelijk, per taalgebied, per departement. Er is geen duidelijke lijn tussen die drie overheden. In Europa is wel een ketenoverleg tot stand gekomen onder de naam ‘Supply Chain Initiative’ waarin principes zijn afgesproken, maar ook daar weer op vrijwillige basis.

Daar neemt de Nederlandse Akkerbouw Vakbond geen genoegen mee: zij ijvert voor de aanstelling van een ‘Autoriteit Producent en Markt’ , naast de al bestaande ‘Autoriteit Consument en markt’, die tot nu toe de wet aan haar zijde heeft om alles ondergeschikt te maken aan ‘de laagste prijs voor de consument’. Er is in Europa geen oog voor de situatie voor de producent, die zijn lage inkomen niet kan verhalen op een volgende schakel in de keten, tenzij hij zijn grond en zijn beesten uitput om nog meer rendement te halen.

Hij kan ook nauwelijks met zijn collega’s samenspannen voor een betere prijs, want in de wetgeving is nog een ander oneerlijk mechanisme ingebouwd: als meer dan 5% van de boeren samen prijsafspraken maken kunnen zij aangeklaagd worden voor ‘kartelvorming’, terwijl bedrijven pas beschuldigd worden van ‘monopolievorming’ als ze meer dan 60% van de markt in handen hebben. Hier is dus meer nodig dan vrijwillige afspraken: hier moet gestreden worden voor verandering van beleid en wetgeving, om het duidelijk te zeggen: voor de overstap van het neoliberale model naar meer regulering. Man en paard noemen dus.

Wat mij nog het meest aansprak zijn de goede voorbeelden die op gekleurde bladzijdes na elk hoofdstuk beschreven worden. Zo helpt de ontwikkelingsorganisatie Vredeseilanden boeren in Benin met de teelt van verbeterde lokale rijst, als alternatief voor ingevoerde Aziatische rijst. Met die rijst wordt Colruyt bevoorraad maar ze wordt ook verkocht op lokale markten. Het feit dat die rijst ook in Europa verkocht wordt geeft het product meer aanzien in de eigen regio. Dit pilotproject was voor Vredeseilanden een eerste stap naar het opzetten van een regionaal rijstprogramma voor de hele West-Afrikaans regio, samen met boerenorganisaties en andere NGO’s. Mooi! Een tweede project is de invoer van asperges uit Peru, hoewel dat al veel minder aanspreekt: waarom buiten het seizoen asperges in glas over de wereldzeeën verslepen terwijl Belgisch Limburg in het seizoen volop eigen asperges levert?

Mooie voorbeelden van ‘goede’ supermarkten zijn 2 winkels bij Lille, ‘La Ferme Du Sart’: 60% van de producten komt van boeren uit de buurt en zijn voorzien van een foto van de boer. De ‘Dansk Supermarked’ in Denemarken (10 miljoen klanten wekelijks) maakt veel duurzame keuzes en brengt die voor de klanten in beeld. COOP en Migros zijn de twee grootste Zwitserse supermarkten, allebei coöperaties die niet voor elkaar willen onderdoen wat betreft duurzaamheid. Coop werd in 2011 verkozen tot meest geëngageerde distributieketen per wereld. (lees meer in De economie hervormen? Vorm coöperaties, van Dirk Barrez). En in de deelstaat Hessen in Duitsland namen een filiaalhouder van de REWE keten en een boer het initiatief tot een ‘shop -in-shop’ voor de boeren. Onder het merk ‘Landmarkt’ runnen boeren nu binnen 129 REWE supermarkten hun eigen winkeltjes.

Ook wat betreft de industrie worden voorbeelden genoemd. In Indonesië werkt Vredeseilanden samen met Mars: ‘cocoa doctors’ instrueren groepen boeren m.b.t. meststoffen, plantvariëteiten training voor de teelt van cacao bonen.. En met succes. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Mars zijn toevlucht zoekt tot kleine boeren omdat cacao een grondstof is die in de toekomst moeilijk te krijgen zal zijn. Hetzelfde geldt voor Unilever, dat ook algemeen gezien wordt als een goed voorbeeld. Kees Vis, director Sustainable Agriculture:  ‘Op dit moment kopen we 48% duurzaam in, en volgend jaar willen we de 50% halen. Als je verantwoord produceert moeten ook kleinschalige boeren daarvan profiteren’. Maar dat wordt gevolgd door: ‘Bovendien zullen we door snel toenemende bevolkingsgroei ook nieuwe bronnen moeten aanboren, bij kleinschalige boeren ligt dit potentieel.’ Laten we hopen dat die kleinschalige boeren nog voldoende kunnen blijven telen voor de eigen en lokale voedselvoorziening.

Nogmaals: een dappere onderneming van Vredeseilanden en Fairtrade Belgium om in gesprek te gaan met de hele voedselketen. Of dit meer / sneller resultaat oplevert dan de kleinschalige veranderingen ‘van onderop’ door consumenten die ‘met hun voeten winkelen’ door de supermarkten te vermijden en het rechtstreekse contact met de boer te zoeken? De tijd zal het leren.

 

Het boek is hier op de website van Vreedeseilandenhier te downloaden

Bespreking door Greet Goverde