Een voorbeeld van waar die speciale ‘rechtbanken’ bij handelsgeschillen toe kunnen leiden: Pakistan moet twee mijnbouwbedrijven 5,9 miljard dollar betalen, heeft het arbitragehof van de Wereldbank bepaald.
De mijnbouwbedrijven Antofagasta PLC uit Chili en Barrick Gold Corporation uit Canada krijgen 5,9 miljard dollar voor een project dat Pakistan nooit heeft goedgekeurd en dat nooit is uitgevoerd. De mijnbouwers eisten daarom schadevergoeding.
De bedrijven wonnen de zaak voor een arbitragerechtbank van de Wereldbank; die bank is opgericht om ontwikkelingslanden te helpen! De Amerikaanse top-econoom Jeffrey Sachs heeft felle kritiek. Pakistan wordt beroofd, vindt hij, en er is geen eerlijk spel gespeeld. De schadevergoeding bedraagt bijna 2 procent van het bruto binnenlands product van Pakistan, dat financiële steun krijgt van het Internationaal Monetair Fonds, zusterorganisatie van de Wereldbank. “Het is ruim tweemaal zoveel als Pakistan uitgeeft aan gezondheidszorg voor 200 miljoen mensen, in een land waar 7 procent van de kinderen voor hun vijftiende verjaardag sterft”, schrijft Sachs, professor aan de Columbia University. Sachs is ook betrokken bij de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN.
De voorzitter leefde boven zijn stand
Bij internationale investeringsrechtbanken kunnen bedrijven, buiten de reguliere rechtbank om, een zaak beginnen tegen landen die hun belangen zouden schaden. In dit geval achtte het Hooggerechtshof van Pakistan het mijnbouwproject in strijd met de Pakistaanse wet. Daarop stapten de mijnbouwbedrijven naar de arbitragerechtbank van de Wereldbank, het ICSIS (International Center for the Settlement of Investment Disputes.) Drie rechters gaven de mijnbouwers alsnog gelijk. De uitspraak is in augustus gepubliceerd en komt nu in het nieuws doordat Sachs er een spotlicht op zet.
De zaak gaat terug tot 1993, toen de Amerikaanse mijnbouwer BHP een joint venture sloot met de ontwikkelingsautoriteit van de Pakistaanse provincie Balochistan. Het idee was om naar goud en koper te zoeken en, als dat succesvol was, een mijnbouwlicentie aan te vragen. Het project kwam nooit van de grond. Het Pakistaanse Hooggerechtshof stelde in 2013 vast dat de ontwikkelingsautoriteit de mijnbouwwet had overtreden. Er was geen transparante aanbesteding geweest en de autoriteit was niet bevoegd om zo’n vergaand contract te sluiten. De voorzitter ervan leefde boven zijn stand, aldus het hof, wat duidt op corruptie.
De dupe van grillige overheden
BHP deed het contract van de hand. Antofagasta kreeg het contract in 2006 in handen voor 167 miljoen dollar en verkocht de helft aan mede-eiser Barrick Gold Corporation. De investeringsrechtbank bepaalt de waarde van het project nu op 4 miljard dollar. Mét gemiste belastingvoordelen en rente met terugwerkende kracht en juridische kosten komt het bedrag nu op totaal 5,9 MILJARD dollar.
Investeringsrechtbanken liggen vaker onder vuur, ook in verband met CETA, het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Canada dat het Nederlandse parlement nog moet ratificeren. Het idee achter investeerdersbescherming is dat bedrijven niet de dupe worden van grillige overheden. Dat gevaar blijft, ook al zegt de EU nu dat de investeringsrechtbank van CETA is gemoderniseerd: de arbitragecommissie is transparanter en er komt een mogelijkheid om in beroep te gaan.
Sachs roept op om het ‘kapotte’ arbitragesysteem te repareren.
Met dank aan Hans Nauta, in FNV ‘Agrarisch Groen’, december 2019