Gedicht van Alexis de Roode: ‘Schepping, week 2’

Schepping, week 2

 

Op maandag schiep de mens zich een beeld van hemel en aarde.

De hemel was hoog, de aarde groot en gevaarlijk.

Chaos drong in zijn geest en leegte zweefde in zijn maag.

De mens sprak: Laat er een grens zijn. En hij trok een grens.

Wat aan de ene kant van de grens lag, noemde hij tuin.

En wat aan de andere kant van de grens lag, noemde hij wildernis.

Zo werd het avond en morgen: de eerste dag.

 

De mens sprak: Laat de dieren en planten in de wildernis

door God verzorgd worden, want hij heeft ze gemaakt.

Maar de dieren en planten in de tuin zijn van mij.

Ik zal ze koesteren en verzorgen, zij zullen mijn tuin verrijken.

Zo geschiedde. De planten en dieren in de tuin noemde hij: voedsel.

En de planten en dieren in de wildernis noemde hij: natuur.

Weer werd het avond en morgen: de tweede dag.

 

De mens sprak: De dieren en planten behoren aan mij,

maar zij gehoorzamen aan tijd. Ze bloeien in de lente

en geven zaadvruchten in de herfst. De vogels leggen

eieren naar hun aard, maar in de winter leggen ze niks.

Ik zal de planten een huis van glas geven en in de kippenstal

zal ik een helder licht branden. Ik zal eieren eten in december.

Weer werd het avond en morgen: de derde dag.

 

De mens sprak: Mijn tuin gehoorzaamt mij het hele jaar,

maar werkt niet half zo hard als ik. De trage planten

voeden zich met trage aarde. De dieren groeien traag

zoals de planten die ze eten. Laat er kunstmest en krachtvoer zijn!

En er was kunstmest en krachtvoer. En de kropsla en koeien

versnelden hun groei. En de mens zag dat het goed was.

Weer werd het avond en morgen: de vierde dag.

 

De mens sprak: Laat mijn tuin vruchtbaar zijn

wanneer ík het wil. Want de planten en dieren planten

zich lukraak voort, zonder te denken aan mijn behoeftes.

Ik zal de kalfjes weghalen bij de koe. Ik zal het zaad

van stieren vangen in mijn hand. Ik zal haantjes versnipperen.

Zo zal geen dier geboren worden buiten mijn wil.

Weer werd het avond en morgen: de vijfde dag.

 

De mens sprak: van nest tot slacht zijn dieren en planten

gehoorzaam aan mij. Maar in het zaad schuilt nog anarchie.

Het mengt zich naar eigen aard en waait de tuin uit.

Ik zal het zaad openbreken en veranderen. En het zal

mijn zaad zijn, van generatie op generatie. Aldus geschiedde.

En de mens zag dat alles, wat hij gemaakt had,

zeer goed was. Zo werd het avond en morgen: de zesde dag.

 

Nu was de tuin van de mens voltooid.

En toen hij op de zevende dag al het werk zag,

dat hij verricht had, rustte hij en keek uit over zijn tuin.

Hij at pitloze druiven en zwom in een vijver van melk.

Hij zag de bijen bij zwermen sterven in zijn tuin.

De grond was bitter geworden. En hij zei – Goed,

zei hij, Goed. Morgen weer een dag. Er is nog tijd.

 

Dit gedicht staat achterin het boek ‘Voer’ van  Sandra van Kampen en Youetta Visser.

copyright (C) Alexis de Roode
 
Uit de dichtbundel „Een steen openvouwen”, Uitgeverij Podium, 2017. 
 
Deze nieuwe bundel heeft al zes lovende recensies vergaard in o.a. Parool (****), Groene Amsterdammer (‘een wonder van trefzekerheid’), TPO (‘zijn beste bundel tot dusver’) en Haarlems Dagblad (****).