De laatste editie van het internationale blad Farming Matters (van het Agricultures Network) heeft als thema: ‘het pleidooi voor agro-ecologie’: is het te bewijzen dat agro-ecologie een belangrijke rol kan spelen in het oplossen van de hedendaagse problemen in de landbouw? Of blijft ‘opbrengst per hectare’ de enige maatstaf voor vooruitgang?
In het artikel over ‘True Cost Accounting’ vertelt Patrick Holden (biologische boer) dat hij al meer dan 30 jaar bezig is met de onzichtbare kosten van zogenaamd ‘goedkoop voedsel’. Voedselproductie heeft vaak een negatieve impact, zoals de vervuiling van sloten en water, de uitstoot van broeikasgassen, de verspreiding van antibiotica-resistentie, de achteruitgang van de bodem, de toename van obesitas en ziektes (er komt steeds meer bewijs voor de invloed van de intensivering van landbouw op hart- en vaatziekten, allergiën, enkele vormen van kanker en ziektes van het immuunsysteem). Maar deze gevolgen zijn niet terug te vinden in het kasboek van de boer of in de prijs van het voedsel.
Een ander aspect van de voedselproductie is stikstof bemesting: dat brengt de boer het drievoudige van zijn investering op in winst op zijn oogst, maar de kosten van de vervuiling (vooral voor energie in de productie en het vervoer en de verspreiding van kunstmest) bedragen in Amerkia 830 dollar per persoon per jaar.
Holden zocht de oplossing eerst met de Soil Association in het definiëren van standaarden die extra premies voor biologisch voedsel zouden kunnen rechtvaardigen, maar die premies kwamen niet – subsidies gaan vooral naar reguliere bedrijven. Daarna zocht hij het in het vaststellen van prijskaartjes voor de schade die de verschillende systemen met zich meebrengen. Kunnen we een prijskaartje hangen aan dat wat waardevol is?
Dat werd op een conferentie in 2016 besproken met Dr Harpinder Sandhu, van de Flinders |universiteit in zuid Australië, die drie Amerkaanse bedrijven onderzocht: de toeleverings-boerderijen voor de Petulana biologische melkfabriek, Joe Salatin’s biologische Polyface boerderij, en Jim Erdahl’s graan- en soja bedrijf in Minnesota. In alle gevallen berekende hij de opbrengst maar ook de milieu- en sociale impact. Aspecten als vervuiling, bevruchting, CO2 opslag, gezondheid, diervoer, mest, kosten van kunstmest, en kennisbevordering werden meegeteld. ( Dit laatste aspect betrof vooral Polyface farm, waar men excursies en lezingen verzorgt) Kort gezegd: uit dit onderzoek blijkt dat ‘gevarieerde’ bedrijven meer milieu- en sociale voordelen opleveren.
Een gezamenlijke methodiek vaststellen die door iedereen te gebruiken is, dat is het volgende doel van ‘True Cost Accounting’. Het is al duidelijk dat niet alles in geld kan worden uitgedrukt. Hoe bepaal je de prijs van dierenleed, het uitsterven van diersoorten of een adembenemend mooi uitzicht bijvoorbeeld? Niet alles kan in geld worden uitgedrukt, maar toch hebben we een systeem nodig om de kosten van de huidige landbouw te bepalen en zo argumenten te verzamelen voor een overgang naar een meer duurzame productie, verwerking en consumptie van voedsel.
Er is nog veel te doen. Steun van de overheid zou welkom zijn. Onderzoek is nu vooral nodig in Engeland, waar na de Brexit de Europese subsidies gaan wegvallen. Dit is een kans om duurzaamheid centraal te stellen. Er zijn al tekenen die daar op wijzen. Dame Helen Ghosh, eens staatssecretaris op het ministerie van ‘Environment, Food and Rural Affairs’ en nu voorzitter van de National Trust, stelde onlangs voor om na de Brexit alle subsidies te linken aan meetbare voordelen voor de maatschappij. Dat was een paar jaar geleden nog onvoorstelbaar geweest.
Voor het hele nummer zie Farming Matters. Gedrukte exemplaren kosten 20 euro per jaar, de digitale editie is gratis (hoewel men graag steun ontvangt voor de verspreiding van de papieren versies in ontwikkelingslanden).