Oegandees Vluchtelingenbeleid een goed voorbeeld, i.t.t. Europees beleid.

De manier waarop Oeganda omgaat met de grote instroom van vluchtelingen wekt wereldwijd aandacht en bewondering. Het vangt 1,2 miljoen vluchtelingen op door ze meteen rechten en zelfs landbouwgrond te geven.

Verreweg de meeste vluchtelingen, zo’n 832.230, worden opgevangen in het noordwesten van Oeganda, tegen de grens met Zuid-Soedan. Zij wonen niet in kampen, maar krijgen een lapje grond waarop ze een onderkomen kunnen bouwen en groenten kunnen telen. Ze hebben toegang tot onderwijs en medische zorg. Zij kunnen dus snel aan de slag met het opbouwen van een nieuw bestaan. Dat dit beleid enorme voordelen heeft op het vlak van menselijke waardigheid en het benutten van menselijke capaciteiten, behoeft geen betoog.

Om draagvlak voor opvang te creëren onder de lokale bevolking, heeft de overheid afgesproken dat van elke honderd euro die humanitaire organisaties voorzien voor de opvang en sociale zorg voor vluchtelingen, dertig euro gaat naar de verbetering van sociale dienstverlening aan de lokale bevolking. Al lijkt dat draagvlak af te brokkelen nu er zo veel vluchtelingen toegekomen zijn. Ook de mogelijkheden om iedereen voldoende grond te geven worden steeds kleiner.

Een keerzijde is dat de vluchtelingennederzettingen zich bevinden in afgelegen regio’s met een slechte infrastructuur. Daarom is de toegang tot de Oegandese (arbeids)markt beperkt. Men is afhankelijk van de lokale productie. Een tweede probleem is dat internationale donoren vaak afhaken nadat de noodsituatie gestabiliseerd is. Daarom is het moeilijk om het progressieve beleid op langere termijn te financieren.’

VN secretaris-generaal Antonio Guterres noemde desondanks het Oegandese vluchtelingenbeleid voorbeeldig, ‘Dat is op heel wat plaatsen in de wereld anders. Zelfs landen die heel wat rijker zijn dan Oeganda verwerpen vluchtelingen voordat ze geholpen kunnen worden.’

Zoiets geld ook voor Europa. Het Europese ‘migratiefonds – the ‘ EU Emergency Trust Fund for Africa – is in theorie bedoeld om de grondoorzaken van migratie aan te pakken. Maar in de praktijk dreigt het de centrale principes van ontwikkelingssamenwerking te ondergraven.

In 2005 ondertekenden westerse landen in Parijs een aantal samenhangende ontwikkelingsprincipes. Zo moeten effectiviteit en kwaliteit van ontwikkelingssamenwerking centraal staan, moeten ontwikkelingslanden aan het roer staan van ontwikkelingsprogramma’s (ownership), moeten donoren hun doelstellingen daarop afstemmen (alignment) en meer en beter samenwerken (coordination). Ruim een decennium na Parijs blijven dit fundamentele doelstellingen. 

Maar in reactie op de vluchtelingencrisis dreigen al deze principes overboord te worden gegooid. De Europese staatshoofden en regeringsleiders beslisten tijdens de Top van Valletta (november 2015) dat er meer middelen moeten gaan naar de aanpak van migratiestromen uit Afrika.  Van de ene op de andere dag werden miljarden euro’s beschikbaar gesteld voor het emergency Trust Fund. Maar wel met voorwaarden. Prioriteit nummer één is migratiebeperking. Nationale overheden worden nauwelijks betrokken. Wel kunnen ze rekenen op steun voor grensbewaking en het veiligheidsapparaat, wat het staatsapparaat versterkt maar niet in functie van ontwikkeling.

Maar de meeste ontwikkelingswerkers zien gefrustreerd toe hoe de programma’s waarin ze jarenlang investeerden niet langer voorop staan en zelfs verstoord dreigen te worden. Het fonds is dan ook een gemiste kans voor Europese samenwerking op het terrein.

Bron: Afrika-europa Netwerk (AEN), MO magazine, 11.11.11.

 

 

 

 

 

(Bron: MO magazine (Gie Goris), 27/6/2017)