In het lezenswaardige speciaalnummer ‘Over Voedselzekerheid’ van Vice Versa (nr 46 / 2012) komen deze zaken aan de orde, met ook variaties op het ‘industiële landbouw versus agro-ecologie’– debat. Zetten we in op grootschaligheid of vooral op de 500 miljoen kleine boeren? Gaat het om de export of import? We belichten hieronder enige dilemma’s. Voor een korte inhoudsopgave van dit nummer: Over Voedselzekerheid.
Agro-parken: In de directe omgeving van Venlo bevinden zich honderd producenten van vlees, vis, zuivel en groenten en fruit voor het Duitse Ruhrgebied. De transportlijnen zijn kort, de bedrijven gebruiken waar mogelijk elkaars restafval, de infrastructuur is picobello. Kunnen dit soort agrarische bedrijvenclusters de steden van de toekomst voeden? Alterra is betrokken bij het ontwikkelen van agroarken in China, India, Egyptem Oekraïne en Mexico. Maar dat gaat niet van een leien dakje. Smeets: Greenport Shanghai is volledig vastgelopen door corrupti,. en in India heb je te maken met verschikkelijke bureaucratie. In Mexico staan de deelstaten en de federale overheid elkaar naar het leven. En de agroparken zijn extreem kaipitaalintensief. Hooglereaar Ton Dietz: deze Metropolitan Food clusters hebben geen enkele aandacht voor lokale cultuur en situaties, het zijn vrijhavens. Maar er zijn wel degelijk kansen voor concentratie van agrarische bedrijven bij Afrikaanse steden: agro-hubs (niet te verwarren met agri-hubs, zie onder) zijn multifunctionele centra die bedoeld zijn om de logistiek te verbeteren en de landbouwproductie beter te laten aansluiten op de consumentenvraag in de grote steden. Het is veel beter die te ondersteunen dan vage plannen voor agro-parken te maken. Er wordt ook een voorbeeld genoemd van de colombiaanse NGO CETEC die samen met andere groepen 2000 boerenfamilies verbindt met de supermarkten in de stad; een huzarenstukje.
Agri-hubs: (hub = as van voertuig) landbouwnetwerk Agri-Pro Focus is in 2009 begonnen om in 12 Afrikaanse landen netwerken te organiseren die ondernemerschap onder boeren en hun organisaties stimuleren. De Agri-hub in Oeganda bestaat als inds 2009 en heeft ruim 1400 leden. Er zijn themagroepen, bijvoorbeeld over gewassen als ananas en oliezaden, over toegang tot krediet, boerenorganisaties of marktinformatie, bijvoorbeeld via mobieltjes voor 5 shilling per sms-bericht. Een ondernemer in marktinformatie die het al gemaakt heeft ziet uitdagingen:‘ Niet alleen het ondersteunen van kleine boeren maar ook het opzetten van een grotere verwerkende industrie, en het beleid over zaaizaad moet veranderen, en het transport scheit tekort.’ In de toekomst komt het ownership van de Keniaanse Agri-hub bij de lidorganisaties te liggen, denkt Arunga, SNV-coördinator van de Keniaanse Agri-hub. De Agri-hub Kenia was mede -organisator van een agri-business trade fair eind oktober die honderd stands telde en ruim 22 duizen boeren-ondernemers trok. Enige organisaties organiseerden een agri-finance fair in Lira, Oeganda, waar veel boeren voor het eerst een praatje maakten met banken en zich informeeerden over kredieten. Agri-pro focus presenteerde onlang een boek over gendergelijkheid met 25 beschrijvingen van vrouwen en hun productie, en ze hebben samen met anderen praktische methoden ontwikkeld om een genderperspectief te integreren in waardeketens.
Er zijn Coöperaties en coöperaties. Promovenda Elen Mangnus bestudeerde boerendoöperaties in Mali. Die blijken vaak maar weinig te lijken op het model dat westerse ontwikkelingsorganisaties voor ogen hebben. Maar is dat wel zo erg? Zowel in ontwikkelingslanden als hier werden coöperaties in plaats van een samenwerkingsverband voor boeren, een instrument om op grote schaal producten te verzamelen voor de export, geen beste ontwikkeling. Sinds het Wereldbank rapport uit 2008 (Agriculture for development) wordt een nieuwe poging gedaan en is de oprichting en ondersteuning van coöperaties een onderdeel geworden van veel ontwikkelingsprogramma’s. Ellen bestudeerde een aantal ‘ cases’. In Mali was een sesamcoöperatie in werkelijkheid een groep van een vijftal bestuursleden die met krediet de dorpen afstruinde op zoek naar sesam. Er waren maar weinig leden die baat hadden bij deze vorm van commercialisatie. Toch droeg de coöperatie bij aan ontwikkeling. De groep kwam in beeld van een onderzoekscentrum die hen aan verbeterde zaden hielp. De productiviteit schoot omhoog en dat was voor de leden het belangrijkst. Ook bestudeerde ze een graancoöperatie die veel graan verkoopt aan een unie van coöperaties, maar dat graan komt niet van de leden, het wordt ingekocht door handelaren(vaak tegelijk ook boer) die nu in het bestuur van de coöperaties zitten! De leden van de coöperaties hebben het graan hard nodig om hun eigen families te eten te geven, en ze verkopen hooguit beetje bij beetje, net voor het grote offerfeest, niet in één keer aan de unie. Maar het lidmaatschap biedt toegang tot kunstmest, dat is voor hen het belangrijkste.
Kortom: coöperatie als middel voor ontwikkeling? JA! Maar de ene keer misschien als verspreider van kennis, zaden en kunstmest. Een andere keer als voedselbank. En in andere gevallen misschien als handelaar in de keten. Dat bepalen de boeren zelf.
Leonardo van den Berg onderzoekt in zijn artikel ‘de sterke vuist van boeren’ verschillende strategiën. De coöperatie heeft een marktgerichte aanpak en die komt vaak alleen ten goede aan rijkere boeren. Daarnaast is er de beweging voor voedselsoevereiniteit, die het voedselsysteem op macroniveau wil veranderen: de grote multinationals heersen niet alleen over de economie maar ook over de politiek. Het resultaat is volgens Holt-Jimenez (Institute forFfood and Development) een onrechtvaardig voedselsysteem dat werkt volgens de logica van winst en macht, en gepaard gaat met problemen als landroof en vervuiling van grond en water. De beweging heeft het in Ecuador voor elkaar gekregen dat de overheid in 2008 een voedselsoevereiniteit-smandaat heeft aangenomen, wat de staat verantwoordelijk maakt voor de voorziening van gezond en cultureel verantwoord voedsel. Het is een taaie strijd. Van den Berg noemt ook de agro-ecologische strategie. In de regio Araponga in Brazilië zijn bijvoorbeeld veel boeren overgestapt op agro-ecologie. Boeren moesten steeds meer produceren om voedsel en de duurder wordene grondstoffen te betalen. Bovendien zagen ze hoe hun land degradeerde door gangbare moderne productiemethoden. Dit zette de toekomstige productie op het spel. De boeren begonnen verschillende soorten bomen tussen de koffiestruiken te planten. Sommige kunnen stikstof opnemen uit de lucht, andere halen fosfaat uit de diepe ondergrond, weer andere leveren vruchten of hout. Ook voor beheersing van plagen en wateropslag hebben ze biologische praktijken ontwikkeld. Nu kunnen ze produceren zonder dat ze kunstmest, herbiciden, pesticiden of voedselhoeven te kopen. Dat geeft hen onafhankelijkheid.
Ook in Nederland is agro-ecologie in opmars: in de noordelijke Friese Wouden zijn zijn bijvoorbeeld 900 melkveehouderfamilies industrieel veevoer gaan vervangen door gras. Hierdoor is de mestkwaliteit, de bodemkwaliteit en de melkproductie verbeterd. Schaalvergroting is nu voor hen geen noodzaak meer.